De oostelijke kust van Istrië
Daar waar groene heuvels in het oosten de zee ontmoeten en de natuur en het erfgoed samensmelten, daar ligt een paradijs voor kuntenaars, daar ligt de oostkust van Istrië.
De oostkust van Istrië is 202,6 km lang, met de daarbij behorende eilandjes 212,4 km.
Het noordelijke deel van de oostkust (zgn. Liburnija ofwel de steden Brseč, Lovran, Opatija, Volosko, Matulji, Kastav) resp. het westelijk deel van de Kvarner baai wordt aangetrokken door Rijeka, daarom werd tijdens het ontstaan van de provincie in 1993 dit deel van Istrië administratief toegewezen aan de provincie Primorsko-goransko.
Naast Labin en Rabac en omgeving behoren tot de oostkust van Istrië nog Barban en Marčana.
In Barban zijn volgens geschreven bronnen de Slaven aan het einde van de 6de eeuw gekomen. Barban, leed onder diverse oorlogen en veldslagen tegen de Venetianen, onder het gezag van de familie Loredan wordt de stad gekocht voor vijf en een half duizend Venetiaanse dukaten. De familie Loredan onderdrukt de boeren des te meer en creëerde nieuwe sociale lagen die zich aansluiten bij rijke Kroaten. De boeren die niet regelmatig hun inkomen betaalden werden een aantal jaren naar de gevangenis gezonden, maar hierover mocht niet gesproken worden. Ze waren slaven op Venetiaanse galeien die voor anker in de Baai van Raška lagen. De Fransen, namen na korte tijd de macht over in Barban en Petar Stanković schafte de feodale verhoudingen af, maar dit duurde niet lang en dan opnieuw valt de stad onder het gezag van Venetië. Het volk vluchtte naar Joegoslavië, waaronder Mijo Mirkovic (bekend onder het pseudoniem Mate Balota) en Tone Peruško. Peter Stanković was een intellectueel en schrijver van vele boeken in het Italiaans en Kroatisch en hield zich bezig met allerlei zaken uit het religieuze leven tot de teelt van fruitbomen, hierdoor werd hij één van de belangrijkste oprichters van Istrië in de 19e eeuw.
Nadat de Romeinen de Histriërs in 177 voor Christus na een uitputtende strijd versloegen, veroverden zij Nezaktium en voerden zij een nieuwe verdeling van het veroverde land in de regio in. Dit deel werd vernoemd naar het Romeinse gehucht Marciana (sors Marciana) behorende tot de familie Marcia.
De stenen artefacten die gevonden werden in Marčana duiden erop dat er hier een villa rustica, boerderij met luxe stenen bouwdecoraties gestaan hebben. Uitgestrekte akkerlanden hebben bijgedragen aan de vele nederzettingen rondom Marčana hiervan getuigen enkle vindplaatsen met overblijfselen van Romeinse villa's nabij Pinezića.
De eerste schriftelijke vermelding van Marčana dateert uit 1243 in een dokument waar vele hoogwaardigheidsbekleders, trouw zweren aan de Venetiaanse Republiek. Het dorp Marčana deelde in de Middeleeuwen hetzelfde lot van het zuidelijke Istrische gebied waar in de 13de, 14de, 15de en in de eerste helft van de 16de eeuw catastrofale rampen plaatsvinden (oorlogsverwoesting, besmettelijke epidemie, het verlaten van onbeschermd landelijke nederzettingen, de kwetsbaarheid van het stadscentrum) .
In de 16de eeuw, na de verschrikkelijke pest, die in 1527 Pula en zijn gebied verwoestte, volgden een aantal pogingen tot kolonisatie van Marčana.
Marčana deelde tot het uiteenvallen van de Venetiaanse Republiek in 1797, het lot van andere plaatsen gelegen langs de zuidwestelijke kust van Istrië: epidemieën, invasies van de Turken, de Venetiaanse uitbuiting in de vorm verschillende schenkingen voor het herstel van kerken, het onderhouden van stadsmuren, het betalen van belastingen...
In 1797 geeft Napoleon Bonaparte het Venetiaanse bezit in Istrië aan Oostenrijk, maar al in 1805 valt Istrië onder de heerschappij van het Koninkrijk Italië. In 1814 behoren deze gebieden opnieuw tot Oostenrijk en dit zal zo blijven tot het begin van de Eerste Wereldoorlog.